Geld inbrengen of uitlenen aan de vennootschap?

In de nieuwe vennootschapsvorm van een bv is er geen minimale inbreng van geld meer vereist. De vraag is of er dan nog fiscale redenen zijn om bij de oprichting of nadien nog geld in te brengen in ruil voor aandelen?

In de nieuwe vennootschapsvorm van een bv is er geen minimale inbreng van geld meer vereist. De vraag is dan of er nog fiscale redenen zijn om bij de oprichting of nadien nog geld in te brengen in ruil voor aandelen? Is gewoon geld uitlenen aan uw bv ook nog een interessante mogelijkheid?

1. Geld inbrengen in ruil voor aandelen

Iemand die geld in een vennootschap inbrengt, krijgt in ruil daarvoor aandelen. In een bvba was er een minimale inbreng vereist van € 6.200. In geval van enig aandeelhouderschap lag dat minimum zelfs op € 12.400. In een bv is dat (minimum)kapitaal echter afgeschaft. Ook is er geen sprake meer van een minimaal in te brengen bedrag. Er moet wel rekening gehouden worden met een zgn. aanvangsvermogen. Dat moet nl. voldoende zijn voor de voorgenomen activiteiten wat nog steeds moet verantwoord worden in een financieel plan van minstens twee jaar.

Op fiscaal vlak levert de inbreng van geld een vennootschap een extra notionele interestaftrek (NI) op, tenminste als er niet gekozen is voor de gewone investeringsaftrek van 8% en tijdelijk 20%. Sinds de hervorming van de vennootschapsbelasting is het financiële voordeel van de NI echter erg beperkt. De zgn. incrementele NI wordt nl. niet langer elk jaar opnieuw berekend op het volledige (gecorrigeerde) eigen vermogen van uw vennootschap, maar slechts op 1/5 van de toename ervan op vijf jaar tijd. Bovendien is de interestvoet laag, nl. slechts 1,226% (aanslagjaar 2020 voor kleine vennootschappen). Een bv kan op de aandelen die zij in ruil voor de inbreng uitgeeft ook dividenden toekennen. Dividenden zijn voor de vennootschap echter niet aftrekbaar waardoor er geen belastingbesparing mee kan verwezenlijkt worden. . De grootte van het dividend is sinds aanslagjaar 2019 wel niet meer van belang voor het tarief van de vennootschapsbelasting.

In de personenbelasting zijn dividenden onderworpen aan roerende voorheffing (rv). Voor inkomstenjaar 2019 zijn de dividenden wel vrijgesteld van belastingen tot € 800. Het standaardtarief van de rv is 30%, maar er zijn ook twee lagere tarieven. Ten eerste is er de zgn. VVPR-bis van eerst 20% en daarna 15% (art. 269, §2 WIB 92). Ten tweede kunnen liquidatiereserves na vijf jaar als dividend uitgekeerd worden tegen slechts 5% rv (art. 269, §1, 8° WIB 92). In combinatie met de afzonderlijke aanslag die een vennootschap op de liquidatie­reserve moet betalen, komt dit neer op een rv van 13,64%.

2. Geld uitlenen aan uw vennootschap

Voor geld dat ter beschikking wordt gesteld aan de vennootschap via een lening, ontstaat een vordering op de vennootschap. Voor een dergelijke lening moet geen beroep gedaan worden op een notaris. De vennootschp kan op de lening interesten betalen die aftrekbaar zijn voor zover ze niet in dividenden geherkwalificeerd moeten worden wegens het overschrijden van een of beide zgn. herkwalificatiegrenzen. De eerste herkwalificatiegrens is het totaal van de belaste reserves aan het begin van het boekjaar en het gestort kapitaal aan het einde ervan. Voor vennootschappen zonder kapitaal, zoals de bv, wordt het ‘gestort kapitaal’ fiscaal gedefinieerd als het eigen vermogen van de vennootschap voor zover dat gevormd wordt door werkelijk gestorte inbrengen in geld of in natura, andere dan inbrengen in nijverheid en in zoverre er geen terugbetaling of vermindering plaatsgevonden heeft (art. 2, §1, 6° en 184 WIB 92). De tweede herkwalificatiegrens is de zgn. marktrente. Dat isde interestvoet die een onafhankelijke kredietverstrekker zou vragen voor een gelijkaardige lening. Voor leningen via de rekening-courant wordt de marktrente vanaf 2020 vervangen door een interestpercentage dat voor alle vennootschappen hetzelfde zal zijn.

Privé moet op ontvangen interesten ook rv betaald worden. Anders dan voor dividenden, zijn er echter geen verlaagde tarieven mogelijk waardoor het standaardtarief van 30% steeds van toepassing is.

3. Voorbeeld

Een bedrijfsleider wilt € 20.000 naar zijn vennootschap overschrijven, waarop hij/zij een jaarlijkse brutovergoeding (dividenden of interesten) wilt van 5%. We vergelijken het totale jaarlijkse bedrag dat de vennootschap en privé samen aan belastingen moet betaald worden in drie hypotheses waarin u dit geld inbrengt met één hypothese waarin u het uitleent aan uw vennootschap. Bij de inbreng werken we met drie subhypotheses: een rv van 30%, een VVPR-bis-tarief van 15% en de uitkering van een liquidatiereserve van ten minste vijf jaar oud, waarbij we de afzonderlijke aanslag op de liquidatiereserve plus de rv van 5% samen als een rv van 13,64% beschouwen. We veronderstellen dat de vennootschap vóór de toekenning van dividenden of interesten een belastbare winst heeft van € 10.000 en niet uitgesloten is van het verlaagd tarief van de vennootschapsbelasting, zoals dat vanaf 2020 zal zijn, dus 20%. De NI, tegen een tarief van 1,226%, wordt berekend op één vijfde van de extra inbreng.

  inbreng lening
  30% rv VVPR-bis liq.res. 5 jr  
A. voor uw vennootschap        
ingebracht/uitgeleend bedrag 20.000,00 20.000,00 20.000,00 20.000,00
belastbare winst vóór dividend/interest 10.000,00 10.000,00 10.000,00 10.000,00
NI 49,04 49,04 49,04 -
dividend/interest 1.000,00 1.000,00 1.000,00 1.000,00
belastbaar inkomen 9.950,96 9.950,96 9.950,96 9.000,00
vennootschapsbelasting (A) -1.990,19 -1.990,19 -1.990,19 -1.800,00
B. voor u        
belastbaar inkomen 1.000,00 1.000,00 1.000,00 1.000,00
rv (+ afz. aanslag op liq.res.) (B) -300,00 -150,00 -136,40 -300,00
totaal belastingen (A+B)  2.290,19 2.140,19 2.126,59  2.100,00